Visie op hoogbegaafdheid

Visie op hoogbegaafdheid

OntwikkelingsModel Hoogbegaafdheid: een hoogbegaafde heeft hoge intellectuele capaciteiten, een hoge gevoeligheid, creatief denkvermogen en het vermogen zeer gemotiveerd te zijn. Wanneer de hoogbegaafde in contact is met alle vier deze eigenschappen en deze dus tot hun recht komen, vindt de manifestatie van hoogbegaafdheid plaats. De hoogbegaafde heeft hiertoe een omgeving nodig die alle vier deze eigenschappen herkent, erkent, begeleidt en voedt, ongeacht hoe de hoogbegaafde in zijn vel zit en of er sprake is van hoogbegaafde manifestaties (Grünbauer-Felius, 2011&2015).

Bovenstaand OntwikkelingsModel is een doorontwikkeling van het multifactoren model van Mönks (1984). In de praktijk merken we dat het multifactoren model vaak te statisch gehanteerd wordt: als een kind zijn motivatie is kwijtgeraakt, lijkt-ie buiten het model te vallen. Zo ook wanneer de prestaties niet meer op hoogbegaafd niveau zijn of wanneer het kind het vermogen verloren heeft om creatief om te gaan met wat er geboden wordt. Te vaak wordt er dan door de omgeving geconcludeerd dat een kind niet hoogbegaafd kan zijn “want hij is niet creatief, hij wil juist dat ik alles voorkauw”, bijvoorbeeld. Met het OntwikkelingsModel Hoogbegaafdheid heeft Frietzen gezocht naar een meer dynamische weergave, zodat ook de hoogbegaafde die niet goed in zijn/haar vel zit, erin te herkennen is. Tevens wordt in het OntwikkelingsModel expliciet aandacht besteed aan het feit dat een hoogbegaafde ook hooggevoelig is.

Wanneer een hoogbegaafde leerling niet goed in zijn vel zit, kunnen de karakteristieke kenmerken ‘motivatie’ en ‘creativiteit’ verdwijnen. Je houdt dan de meest intrinsieke vorm van hoogbegaafdheid over: de combinatie van hoge intelligentie en hooggevoeligheid. Ook wel samen te vatten met ‘hoge intensiteit van (be)leven’.

Dit kind heeft een omgeving nodig (school, gezin en ontwikkelingsgelijken), die beide gebieden (h)erkent, begeleidt en voedt. Dan kan het kind (weer) in contact komen met zijn motivatie en creativiteit. In het (h)erkennen, begeleiden en voeden zijn het aansluiten bij de motivatie en het ruimte bieden voor en prikkelen van de creativiteit vaak de aangewezen ingangen.

Motivatie en creativiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Verliest het kind zijn motivatie, dan verliest het (op den duur) ook zijn vermogen om creatief om te gaan met dat wat op zijn pad komt. Andersom, wanneer een kind geen ruimte krijgt voor creativiteit verliest het (op den duur) zijn motivatie.

Op de overlap van de vier eigenschappen van hoogbegaafdheid - hoge intelligentie, hooggevoeligheid, motivatie en creativiteit - vindt de manifestatie van hoogbegaafdheid plaats. Dit kúnnen hoge academische prestaties zijn, maar even zo vaak ligt de manifestatie op een ander gebied.

Het woord motivatie heeft in de hoogbegaafdheidsmodellen zijn intrede gedaan ter vervanging van de termen ‘volharding’, ‘taakgerichtheid’ en ‘gedrevenheid’. Frietzen heeft gekozen voor het woord motivatie, omdat er het woord ‘motief’ in zit: zij ziet veel hoogbegaafde jongeren, jong volwassenen en volwassenen die als het ware het contact met hun levensmotief lijken te zijn kwijtgeraakt. Leven in contact met je levensmotief vraagt om een weg naar binnen. En om de moed om dat wat binnen in je leeft weer in de buitenwereld neer te zetten. Dat proces, die innerlijke beweging is vaak mank gegaan bij hoogbegaafden wanneer zij niet (h)erkend zijn in wie zij zijn. Leven zonder contact met je levensmotief voelt als een leeg bestaan. Een leegte die grenst aan depressie. En veel hoogbegaafden gaan helaas over die grens heen...

Uiteindelijk begeleid je kinderen naar zelfstandigheid: dat de hoogbegaafde (jong-) volwassene zelf zijn eigen hoogbegaafdheid herkent en erkent. Dat hij voor een levenswijze kiest en relaties aangaat waarin zijn hoogbegaafdheid een gezonde plek inneemt. Dit betekent soms ook aanpassen aan de omgeving - zo lang dat 'op sommige momenten' en 'een keuze' is, kan dat nog steeds gezond zijn.

Het OntwikkelingsModel verbeeldt de verschillende stadia van deze ontwikkeling en maakt visueel dat een hoogbegaafde altijd (h)erkenning, begeleiding en voeding nodig heeft, ongeacht hoe hij in zijn vel zit.

Een andere ontwikkelingsweg

In de eerste vier weken na de geboorte ontwikkelen zich bij hoogbegaafde kinderen meer neuronenbanen in de hersenen dan bij gemiddeld begaafde kinderen (Brunia, 2011). Door die grotere hoeveelheid neuronenbanen, kunnen de zenuwcellen veel meer onderlinge verbindingen aangaan. Vanuit dit gegeven kan vanaf gemiddeld vier weken na de geboorte de andere ontwikkeling ten opzichte van die van gemiddeld begaafde kinderen zichtbaar worden.

Rond deze periode (er kunnen individueel grote verschillen zijn tussen baby’s) is deze baby in staat om gericht te kijken en valt vaak op (soms ook al direct na de geboorte) dat deze kinderen je zeer indringend aankijken. Deze kinderen ervaren hiermee dan al een “ik tegenover de wereld”, een heel andere ervaring dan de meeste gemiddeld begaafde baby’s hebben. Vanuit deze ervaring kan zich hierdoor veel vroeger de drang ontwikkelen om de wil aan de buitenwereld op te leggen.

Wat gebeurt er nou in die hersenen. Je zou de hersenen schematisch op kunnen delen in drie gedeelten aan de hand van bewustzijn en evolutionair ontstaan. Hierbij hebben we het over de hersenstam (reptielenbrein), de subcortex, waaronder het limbisch systeem (zoogdierenbrein) en de neo-cortex (mensenbrein), in volgorde van bewustzijn en evolutionair ontstaan. De hersenstam stuurt onbewuste handelingen en processen aan (reflexen en instincten). De subcortex stuurt onder-bewuste handelingen aan. Deze term geeft aan, dat het tussen bewust en onbewust in zit. Het is enigszins beïnvloedbaar vanuit ons bewustzijn. Dit is het domein van de emotieverwerking en eenvoudige leerprocessen zoals het automatiseren. De neo-cortex is de plek waar het bewuste denken plaatsvindt, ingewikkelde leerstrategieën, logisch redeneren (Baas, 2011).

Deze driedeling van de hersenen is voor het eerst in Amerika gepubliceerd in de jaren zeventig van de twintigste eeuw door de neurofysioloog Paul MacLean. In Nederland werd deze theorie populair na het verschijnen van ‘De tranen van de krokodil’ van Piet Vroon (1993).

Opvallend is, dat Rudolf Steiner in zijn voordrachten uit oktober 1909 al een dergelijke driedeling gaf (in de derde en vierde voordracht): hersenstam, limbisch systeem en cortex. Hij benoemde hierbij de samenhang tussen deze driedeling en de gewaarwordings-ziel, de verstands-gemoedsziel en de bewustzijnsziel.



Wanneer een gemiddeld begaafde baby in de wieg ligt en daar met z’n knuistje tegen een popje stoot, zal het in een reflex zijn knuistje dichtknijpen en door het dichtknijpen het knuistje in een reflex naar de middellijn bewegen. Daar verschijnt het met het popje voor de ogen en even neemt het kind bewust waar ‘daar beweegt iets voor mijn ogen’. Zodra het handje zich uit de middellijn beweegt, gaat het knuistje in een reflex open en valt het popje er weer uit. Het pakken, bewegen en loslaten van het popje met de hand is allemaal reptielenbrein, vanuit reflexen. Het even waarnemen van het popje voor de ogen, gebeurt met het mensenbrein, bewustzijn. Nu de waarneming bewust heeft plaatsgevonden, zal het kindje het verlangen krijgen dit nog een keer te zien en van daaruit gaat het proberen het popje nog een keer te pakken te krijgen. Dit doet het door aangestuurd vanuit zijn zoogdierenbrein zijn armpje de goede richting uit te bewegen, zodat het zijn handje weer bij het popje krijgt. Hij stuurt deze beweging aan vanuit het zoogdierenbrein. En slaat deze ook daar weer op. Zo ontwikkelt dit kind een bewustzijn van waar zijn armpje en handje zich bevinden in de ruimte en ten opzichte van zijn lichaam (proprioceptie). Dit noemen we een ‘bottom-up’ ontwikkeling (Baas, 2011). Het kind leert door te doen en te onthouden.


Bij een potentieel hoogbegaafde baby kan dit proces anders verlopen. Ook deze baby kan middels reflexen het popje te pakken krijgen en voor zijn ogen bewegen. De crux zit ‘em erin, dat dit niet nodig is om het popje bewust waar te nemen en het verlangen te krijgen het te pakken: deze baby ziet het popje in zijn wiegje liggen en krijgt daardoor al de drang het te pakken. Dat gebeurt vanuit het (bewuste) mensenbrein. Deze baby zal heel gericht aangestuurd vanuit dat mensenbrein het popje pakken. Het zoogdierenbrein wordt hierbij niet of nauwelijks ingezet en dus veel minder ontwikkeld. We noemen dit een ‘top-down’ ontwikkeling, het kind leert door te begrijpen.

Veel hoogbegaafde kinderen zetten van geboorte af aan hun mensenbrein in voor het ontwikkelen van vaardigheden waarvoor een gemiddeld begaafd kind zijn zoogdierenbrein inzet (leren kruipen, lopen, praten, fietsen et cetera). Hierdoor wordt het mensenbrein steeds sterker ontwikkeld.

Het minder aanspreken van het zoogdierenbrein en het vroegtijdig sterk ontwikkelen van het mensenbrein komt heel veel voor bij hoogbegaafde kinderen. Dit kan onder andere tot gevolg hebben dat zij wat achterlopen in het ontwikkelen van executieve functies.

Tevens betekent dit voor de begeleiding en de aanpak van onderwijs en problematiek, dat zij in eerste instantie in het hoofd aangesproken dienen te worden om via het hoofd ook in het voelen en handelen te ontwikkelen. Hierbij is alertheid geboden op eenzijdigheid in de begeleiding in de gerichtheid op één van deze gebieden, welke dan ook. Belangrijk is dat de drie zielsgebieden naast elkaar aangesproken worden.

Gelukkig zijn er ook hoogbegaafde kinderen die zowel mensenbrein als zoogdierenbrein van jongs af aan goed ontwikkelen. Dit zijn over het algemeen de kinderen die goed presteren op academische vaardigheden, omdat zij kunnen schakelen tussen hun eigen leervoorkeur (leren door te begrijpen) en de leerstijl die voornamelijk van hen gevraagd wordt op school (leren door te doen en te onthouden). Bovendien kunnen zij makkelijker vaardigheden automatiseren wat zowel de gedragsregulering (executieve functies) als de academische prestaties ten goede komt.

Begeleiding en advisering vanuit VrijHoog kenmerkt zich door de volgende vier elementen:

  • in de eerste plaats gericht op het weer in contact komen of in contact kunnen blijven met de eigen drijfveren, creativiteit, sensitiviteit en intelligentie en deze op een constructieve wijze in de wereld te kunnen zetten. Vertrouwen in zichzelf en de omgeving, vertrouwen door de omgeving in de hoogbegaafde. Zicht krijgen op de kwaliteiten en ontwikkelingspunten, zowel van de hoogbegaafde als van de omgeving;

  • uitgaande en rekening houdende met de omgekeerde ontwikkelingsweg;

  • teneinde de omgeving toe te rusten het hoogbegaafde kind optimaal, zo passend mogelijk, te begeleiden;

  • teneinde het kind toe te rusten zich te kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en zelfbewust mens

Terug naar Diagnostiek